Het Ministerie van Waarheid, voorheen fictie, nu realiteit
Erick Overveen | Datum: 4 december 2025
Beeld: Cover van het boek ‘1984’ van George Orwell uit 1948
1984 heeft net zo goed betrekking op de moderne democratie
George Orwells wereldberoemde roman ‘1984’ wordt te pas en te onpas aangehaald om vermeende rechts- of links-extremistische bedreigingen van de democratie te bestrijden. Maar 1984 gaat niet over links of rechts. Het waarschuwt voor een systeem dat ontstaat zodra één macht onze taal, geschiedenis en werkelijkheid gaat reguleren. In onze tijd zijn het juist de democratische autoriteiten die, hand in hand met de reguliere media, een ministerie van Waarheid aan het creëren zijn.
George Orwell stierf enkele maanden nadat Nineteen Eighty-Four verscheen. Hij heeft zijn zelfgeschapen dystopie dus nooit hoeven meemaken, maar zou zich vermoedelijk hebben verbaasd over hoe met name de Europese Unie zijn angstdroom dezer dagen aan het uitrollen is. De ontmenselijking in de totalitaire wereld van 1984 komt nu op ons af in de vorm van eindeloze protocollen en regels onder de vlag van ‘veiligheid’, ‘inclusie’ en ‘vertrouwen’.
Het kloppende hart in de politieke realiteit van 1984 is het Ministerie van Waarheid. Dit is niet zomaar een propagandakantoor, maar een fabriek die een geheel nieuwe realiteit schept. Hoofdpersoon Winston Smith werkt er aan het ‘rectificeren’ van oude artikelen, het aanpassen van statistieken, het verwijderen van foto’s en het herschrijven van de geschiedenis. Alles wat niet strookt met de politieke lijn van de Partij, verdwijnt in het beruchte memory hole: een verticale schacht die de gewraakte content afvoert naar de vernietigingsovens van het Ministerie. Het verleden wordt zo uitgewist en vervangen door nieuwe waarheden. De Partij liegt niet: zij herschept de werkelijkheid.
“He who controls the past controls the future”, schrijft Orwell. “Door het verleden voortdurend te herschrijven, verliezen burgers het vermogen om waarheid en leugen nog van elkaar te onderscheiden en daardoor worden ze steeds afhankelijker van de Partij.”
Eric Arthur Blair schreef onder zijn vaste schrijverspseudoniem George Orwell zijn meesterwerk in bijna een jaar tijd, van de winter van 1947 tot het najaar van 1948, op het afgelegen Schotse eiland Jura, ziek, bloed ophoestend boven zijn typemachine, een klassieke Remington, terwijl hij al in de dossiers van geheime dienst MI5 figureert sinds zijn terugkeer uit Spanje, waar hij in de jaren ’30 de uiterst gewelddadige Spaanse Burgeroorlog meemaakte. Daar maakte hij mee hoe zijn kameraden verdwenen, hoe kranten werden herschreven, hoe meedogenloos zowel de communistische als de fascistische krachten waren. Maar hij zag ook hoe in Londen en Washington geheime diensten zich bezighielden met propaganda en psychologische experimenten, en hoe de feiten werden gemanipuleerd op de propaganda-afdeling van de BBC, waar hij zelf had gewerkt. Hij voorzag dat die machinerie na de Tweede Wereldoorlog niet alleen uit het Oosten zou komen, maar ook uit het Westen zelf, en steeds meer op de eigen bevolking zou worden gericht. Dat totalitarisme, besefte hij, zou niet zozeer op tanks of Hitlerachtige figuren steunen, maar op subtiele, vileine technieken — psyops die de massa niet onderdrukken, maar conditioneren.
Orwell lichtte zijn bedoelingen toe in brieven, essays en radiopraatjes, maar kon niet voorkomen dat zijn meesterwerk na publicatie in 1949 direct door de politiek werd gekaapt. Rechts gebruikte het als anticommunistisch pamflet, links las het als kritiek op het fascisme. De term ‘Orwelliaans’ werd populair en werd gretig gebruikt om totalitaire tendensen, vooral binnen het communisme, te benoemen en te bestrijden. Maar Orwell, die zichzelf als sociaaldemocraat beschouwde, richtte zich niet op een bepaalde politieke stroming. Hij waarschuwde voor elk systeem dat taal, informatie en geschiedenis naar zijn hand wil zetten, want, zo stelde hij vast: “Zodra een macht dat kan, verliest politieke kleur elke betekenis”. Totalitarisme is voor Orwell een systeem, geen ideologie. In zijn woorden: “Een systeem dat geen ruimte laat voor het menselijke. Het wil niet alleen gehoorzaamheid, maar de mens zelf reduceren tot een radertje dat vrijwillig meedraait, en dat lukt door ons zo homogeen te laten denken en spreken dat afwijking bijna onmogelijk wordt.”
Het is daarom ironisch dat tegenwoordig juist progressieve instellingen — van EU-commissies tot universiteiten en kennisinstituten — een moderne vorm van het Ministerie van Waarheid hebben opgebouwd. Zij zijn zo eenzijdig gefocust op het ‘rechtse gevaar’, dat ze blind zijn voor de technocratische machtsopbouw waar zij zelf deel van uitmaken.
Het Ministerie van Waarheid in 1984 is geen propagandamachine die mensen probeert te overtuigen, maar een apparaat dat mensen in verwarring brengt, met als doel ze alles te laten geloven wat de Partij wil. Dat is de essentie van wat in het boek ‘doublethink’ wordt genoemd: het vermogen dat iedere burger moet hebben om twee tegenstrijdige dingen tegelijk voor waar te houden. De slogans die de Partij erin hamert — “Oorlog is vrede”, “Vrijheid is slavernij”, “Onwetendheid is kracht” — zijn instrumenten om volgzaamheid af te dwingen. Winston Smith weet aanvankelijk nog wel dat hij liegt wanneer hij cijfers vervalst, maar na verloop van tijd herinnert hij zich tot zijn schrik niet meer wat de oorspronkelijke waarheid was. Om te kunnen blijven functioneren leert hij zichzelf twee tegenstrijdige waarheden tegelijk te geloven. Ook dat is nog niet genoeg voor Big Brother. In de martelruimte Kamer 101 breekt zijn laatste verzet en leert hij Big Brother lief te hebben. Zijn verlangen naar veiligheid blijkt sterker dan zijn eigen overtuigingen. De boodschap van Orwell is dat macht onomkeerbaar wordt wanneer zij zich nestelt in het innerlijk van mensen, zodat zij niet langer beseffen dat hun gedachten van buitenaf worden gestuurd.
De mechanismen die Winston Smith breken, het dubbeldenken, de groepsdruk, de zelfcensuur, bestaan nu in vormen die zo beschaafd ogen dat steeds minder mensen ze herkennen. De telescreen uit de roman is nu een smartphone die we zelf, honderden keren per dag, vrijwillig raadplegen. Big Brother is geen persoon meer, maar de optelsom van systemen waarin we onze meest intieme gegevens, angsten en verlangens gieten.
Een belangrijk instrument waarmee de machthebbers in 1984 hun onderdanen conditioneren, is de taal. Ook de moderne macht werkt door onze vocabulaire te versmallen, via politiek correcte terminologie, academische codes en morele kaders die onder het mom van veiligheid en fatsoen worden afgedwongen. Universiteiten schrijven inclusiecodes en taalgebruik voor. Wie daar niet aan meedoet, wordt gecanceld. Het Democracy Shield dat deze maand door de Europese Commissie is geïntroduceerd, past in dit patroon, net als de roep van de gezamenlijke reguliere media om strengere overheidsregie op ‘betrouwbare informatievoorziening’. Het zijn pogingen om de informatiestroom te centraliseren en dissidente stemmen monddood te maken.
Niet alleen de EU en de media proberen een eigen waarheid af te dwingen, ook de grote techbedrijven met hun AI-systemen zijn hiermee bezig. Modellen met honderden miljoenen gebruikers functioneren steeds vaker als een soort digitale biechtvaders, waar mensen hun angsten, twijfels, meningen en zelfs hun meest intieme gedachten neerleggen. Maar dezelfde systemen sturen intussen de zichtbaarheid van informatie, herformuleren taal en bepalen welke perspectieven worden versterkt of weggefilterd. Het is misschien een geluk dat deze twee groepen nu strijden om wie de baas wordt over de informatieruimte. Tijdens de coronaperiode vielen overheid en big tech voor het eerst nadrukkelijk samen: regeringen bepaalden het gewenste narratief, platforms pasten hun algoritmes en moderatiebeleid daarop aan. Zo ontstond een Orwelliaanse tunnelvisie waarin slechts één narratief mogelijk was.
In 1984 zegt Winston tegen zijn clandestiene geliefde Julia: “Leef in waarheid en het systeem zal beginnen te trillen”. Dat is vandaag moeilijker dan ooit, want de meeste mensen weten niet eens meer dat ze in een leugen leven. De grote massa heeft na decennia van subtiele beïnvloeding haar vermogen tot autonoom denken verloren en smeekt om de volgende injectie ‘betrouwbare informatie’. Dat is misschien wel het meest zorgwekkende: het nieuwe totalitarisme oogt zo redelijk, dat niemand nog opmerkt dat we Kamer 101 allang zijn binnengewandeld.
