In China mag maar één god worden aanbeden: de Communistische Partij
Alexander Zwagerman | Datum: 14 mei 2025
Beeld: Het Potala Paleis in Lhasa is een bedevaartsoord voor het Tibetaans boeddhisme. | Fotografie: Martinez Casares | EPA
Hoe president Xi ‘buitenlandse religies’ aan banden legt
Anders dan in Europa heeft de Chinese regering er geen problemen mee, ‘vreemde’ invloeden te weren. Het al te openlijk belijden van een godsdienst of geloof wordt niet op prijs gesteld. Onder Xi Jinping aarzelt de regering zelfs niet om kerken en moskeeën te sluiten.
In de winter van 2015/2016 bezocht ik voor het eerst Ningxia, de armste provincie van China. Het was een rustig bezoek met veel wandelingen langs velden waar schapen en koeien graasden. Ik ontmoette er twee Chinese moslims met grootse plannen om met halal producten de islamitische wereld te veroveren. Ze zagen zich gesteund door de Communistische Partij. Eind 2024 ging ik er een tweede keer heen. De schapen en koeien waren er nog, maar de twee halal-bedrijven die ik in 2016 had bezocht bestonden niet meer. Een zuivelfabriek was vervangen door een fabriek van telefoonfabrikant ZTE. Wat was er gebeurd?
Sinds China tientallen jaren geleden het kapitalisme omarmde, zijn er rijke beloningen naar ondernemers gevloeid. Althans, naar de ondernemers die begrijpen wat de Communistische Partij China (CPC) wil. En vooral ook begrijpen wat de partij niet waardeert. Als de wind draait, moeten ondernemers hun ambities mee laten draaien.
Ningxia, een arme westelijke regio, is een goede plek om deze trend te observeren. Tien jaar geleden kondigde de regering van Ningxia plannen aan om “wereldwijd te gaan” en “de dominante posities te veroveren” op de buitenlandse markten voor vlees- en zuivelproducten die halal zijn, dus in overeenstemming met islamitische voedselwetten. Dit was geen onrealistisch streven. Ningxia is de thuisbasis van grote zuivelbedrijven en schapen- en veehouders. Iets meer dan een derde van de ruim zeven miljoen inwoners zijn Chinees sprekende moslims, de zogeheten Hui, die niet lijken op de Kaukasische moslims in het verdere westen van China: Oejgoeren, Kazakken en Kirgiezen — minderheden die thuis vaak geen Chinees spreken.
Ambtenaren van Ningxia lieten een halal-industrieel park bouwen met ruimte voor honderden bedrijven in Wuzhong, een overwegend islamitische stad met 1,4 miljoen inwoners. Met scherpe politieke instincten koppelden de ambtenaren deze plannen aan het Belt and Road Initiative (BRI), Xi Jinpings wereldwijde infrastructuurplan. In 2015 drong de regering van Ningxia er bij de halal-bedrijven op aan om “de strategische kansen” van het BRI aan te grijpen om producten aan moslimlanden in het Midden-Oosten en Centraal- en Zuidoost-Azië te gaan verkopen. Datzelfde jaar stelden lokale functionarissen een doel voor Wuzhongs halal-industriepark: in 2020 moest het een omzet van 30 miljard yuan bereiken, bijna 4 miljard euro tegen de huidige wisselkoersen.
In 2016 stond er in de Guangming Ribao, een krant van het centrale comité van de CPC, een groot artikel over de Halal Agriculture and Animal Husbandry Industrial Development Company van Yang Haji, een producent van veevoer in Ningxia. De oprichter, Yang Jian, had ik ontmoet tijdens mijn bezoek. Zijn eretitel Haji staat voor een moslim die een pelgrimstocht naar Mekka heeft gemaakt. In het artikel werd hij gevraagd naar zijn toekomstplannen. Het marktpotentieel was “enorm”, meende hij. Chinese halal-bedrijven konden de islamitische wereld veroveren — uiteraard dankzij de hulp en wijsheid van de Communistische Partij en haar leider, Secretaris-Generaal Xi Jinping, zo voegde hij er snel aan toe.
In Beijing was men in eerste instantie ook enthousiast over de manier waarop de kameraden in Ningxia de BRI wilden gebruiken om de lokale economie te doen groeien. Helaas was er sprake van een situatie waarin twee belangen in conflict raakten. Aan de ene kant was er de economische groei die bestuurders in Ningxia hard nodig hadden, zowel voor de bevolking als voor hun eigen loopbaan. Een apparatsjik in China wordt alleen gepromoveerd als hij (meestal een hij) kan laten zien dat hij economische groei heeft kunnen realiseren. Aan de andere kant was er onder Xi Jinping een nieuwe anti-religie campagne gestart. Onrust onder de lokale moslims in de westerse regio Xinjiang werd al langer gezien als een probleem. De CPC is altijd bang geweest voor mensen die liever hun eigen god volgen dan de CPC. In oudtestamentische termen zou men kunnen zeggen dat de CPC ‘een naijverige god’ is, die geen concurrentie duldt.
President Xi Jinping, die in 2013 was aangetreden, legde ambtenaren op om een strikte scheiding te handhaven tussen religie en de seculiere staat. In 2016 riep hij op ‘buitenlandse religies’ aan banden te leggen. Door de staat goedgekeurde geleerden werden ingezet om christenen en moslims als ‘onchinees’ en ‘achterlijk’ neer te zetten. Er kwam een hek om mijn eigen kerk, de Heilige Theresakathedraal in het noordoostelijke Changchun. Kerken en moskeeën die te dicht bij scholen stonden, moesten worden gesloten, opdat Chinese kinderen niet ‘spiritueel vervuild’ raakten. In Ningxia en andere provincies met grote Hui-gemeenschappen werden veel halal-regels afgeschaft en moesten islamitische restaurants alles met een Arabisch opschrift verwijderen. Chineessprekende Hui-regio’s bleven grotendeels gespaard van de hardhandige veiligheidscampagnes die werden opgelegd aan Kaukasische moslims in Xinjiang, maar ook in Ningxia werden moskeeën ontdaan van koepels en minaretten en vervolgens voorzien van daken in Chinese stijl.
Tijdens mijn tweede bezoek aan Ningxia in 2024 wilde ik graag mijn twee vrienden van het eerste bezoek weer eens zien. We spraken af in een restaurant waar kleine glaasjes sterke thee werden geserveerd. Het bedrijf van Yang Jian was door de centrale overheid gedwongen te fuseren met een staatsbedrijf. Het heette nu Ronghua, wat ‘Glorie voor China’ betekent. Hij wees naar de spandoeken op de muur tegenover het restaurant. Grote goudgele letters op een rode achtergrond maakten duidelijk wat Yang altijd al had geweten: “Luister naar de Partij, wees dankbaar voor de Partij, volg de Partij”.
Na een lange maaltijd vroeg Yang Jian of ik met hem mee wilde komen naar zijn kantoor. Daar stelde hij mij voor aan mevrouw Liu, die duidelijk onplezierig verrast was dat Yang in het gezelschap was van een westerling. Pas toen ze hoorde dat ik docent en onderzoeker was op een prestigieuze universiteit in het noordoosten van China, met een tweede aanstelling aan een University of Applied Sciences in het wat betreft landbouw wereldberoemde Nederland, ontspande ze zich.
Mevrouw Liu bleek niet direct een collega te zijn van Yang Jian, die zijn eretitel Haji niet meer op zijn werk gebruikt, maar een ambtenaar van de provincie, een Partijlid. Ningxia is “eigenlijk heel klein”, zei ze. Met een paar aangrenzende gebieden, “kunnen we al onze productie lokaal consumeren”. Er was geen behoefte meer aan de droom om de islamitische wereld te veroveren met halal-producten. Toen glimlachte ze opeens naar mij. Misschien was ik meer geïnteresseerd in een nieuwe fabriekslocatie? De regering van Beijing had Ningxia gezegend met een directe investering in hightech-chipproductie. “Het is de toekomst,’ zei mevrouw Liu. Yang Jian knikte instemmend en zweeg.