“Laat mij maar dingen bouwen, mensen verbinden”
Hendriëlle de Groot | Datum: 23 december 2025
Noa van Hagen | mkfotografie
“Als je de jongeren echt toelaat in je hart, zie je niet alleen hun pijn, maar ook hun kracht”
Noa van Hagen (25) verbleef als tiener twee jaar lang in de jeugdzorg. Zonder diploma’s, netwerk of papieren wist ze zichzelf daarna omhoog te werken. Ze richtte Steunpunt Avalon op, voor jongeren die zijn vastgelopen in het reguliere zorgsysteem. “We beginnen niet met dossiers of diagnoses, maar met samen koken en eten, sporten of wandelen en praten.”
Noa van Hagen is vermoedelijk de jongste bestuurder van een welzijnsorganisatie en ze zit alweer vol met nieuwe plannen. Ze bruist van de energie en ideeën. “Ik ben vrij ondernemend, ik hou ervan om in beweging te blijven, dat past bij mij.” Die drang om te bouwen en te vernieuwen komt voort uit haar verleden: ze wil zich graag inzetten voor jongeren die vastlopen en nergens meer terechtkunnen. Daarom richtte zij Steunpunt Avalon op.
Het is geen zorginstelling, maar een plek van ontmoeting en werken aan herstel, benadrukt ze. Instellingen doen haar denken aan afstandelijkheid, wisselingen van personeel en starre protocollen en procedures, precies waar Van Hagen ver van weg wil blijven. “We beginnen niet met dossiers of diagnoses, maar met samen koken en eten, sporten of wandelen en praten.” Zo ontstaat er vanzelf ruimte om contact te maken. Avalon werkt met lokale steunpunten, verspreid over vier locaties over het land, en met herstelweken waarin een groep van ongeveer vijftien jongeren een week lang intensief aan de slag gaat in de Ardennen.
Van Hagen weet ook heel goed hoe het is om aan de andere kant van de behandeltafel te zitten. Zes jaar geleden zag haar leven er heel anders uit. Tijdens haar tienerjaren verbleef ze twee jaar in de jeugdzorg en werd ze maar liefst veertien keer overgeplaatst. “Ik leerde vooral overleven en mij aanpassen aan systemen, die mij niet zagen voor wie ik ben.” De realiteit van steeds opnieuw beginnen, met nieuwe leiding, nieuwe leefgroepen en afspraken, zorgde ervoor dat ze zich steeds moest aanpassen en constant in de overlevingsmodus stond.
Door al die wisselingen ontwikkelde ze haar scherpe gevoel voor mensen. Ze voelde als jong kind vaak al of mensen oprecht waren in hun gedrag. “Na veertien overplaatsingen wist ik precies welke begeleider veiligheid bracht en welke ervoor zorgde dat ik de hele nacht in de isoleercel zat.” Wat toen haar overlevingsstrategie was, bleek later een van haar grootste kwaliteiten te zijn bij het werk dat ze nu doet.
Toen Van Hagen 18 werd, viel de zorgplicht weg en stond ze er qua hulpverlening alleen voor. “Ik kwam eruit zonder diploma, netwerk en toekomstperspectief.” Haar volwassen leven begon met tegen dichte deuren aanlopen. Zelfs solliciteren bij supermarkten lukte maar moeizaam. “Je hebt blijkbaar een diploma nodig voor alles, zelfs vakkenvullen”, zegt ze. “Ik werd niet aangenomen omdat ik een gat had op mijn cv en gebrek aan ervaring.”
Daarna ging ze met zichzelf aan de slag: ze volgde traumatherapie en rekende af met haar alcoholverslaving en drugs- en medicijngebruik. “Dat was keihard werken.” Een jaar later werd haar gevraagd te spreken op een congres van een jeugdkliniek, waar ze zelf in behandeling was geweest. “Ik vertelde mijn verhaal, gewoon zoals het was. Rauw, maar eerlijk. Na afloop kwamen mensen naar me toe, die zeiden dat het hen raakte.”
Vanaf dat moment werd ze vaker uitgenodigd om te spreken, lezingen te geven en met hulpverleningsteams te kijken naar hoe het anders kan. “Zelfs bij het ministerie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dat voelde gek: eerst kwam ik nergens binnen, nu wilden mensen van me leren.” Tegelijkertijd zag ze ook wat er misging binnen de teams van groepswerkers met wie ze sprak. “Het is confronterend om te zeggen, maar teveel groepswerkers zijn hun eigen oude pijn nog niet ontgroeid. Als dat niet geheeld is, sijpelt dat door in hun werk.”
Juist daar stuitte ze op een harde realiteit: “Hulpverleners zijn lang niet altijd ver genoeg in hun eigen psychologische ontwikkeling en projecteren dan hun eigen onvermogen op de kinderen die ze moeten helpen. Ik dacht op een gegeven moment: jullie zijn zieker dan de kinderen zelf. Doordat zij zelf onderdeel worden van een ongezonde groepsdynamiek ontstaat er angst en weerstand ten opzichte van de kinderen uit de groep. Dat leidt tot controle met een heleboel gedragsregels, straffen en repressie. Ik zag teams die op papier functioneerden, maar waar de menselijke verbinding ontbrak.” En dat merken jongeren onmiddellijk: “Ze merken of iemand echt is, of alleen een bepaalde rol speelt.”
Het werd Van Hagen duidelijk dat het praten met en adviseren van jeugdzorgmedewerkers te weinig verandering opleverde. Ze wilde het anders en richtte drie jaar geleden Steunpunt Avalon op, zonder steun of subsidie. Ze werkt samen met lokale ondernemers die haar sponsoren of zelfs een paar uur vrijwilligerswerk doen met de jongeren. “In de zorg wordt veel gepraat over geld, of eigenlijk het gebrek daaraan, maar we denken niet creatief genoeg”, meent Van Hagen. “Ondernemers willen juist graag bijdragen.” Het is een manier van werken die radicaal verschilt van het zorgsysteem: geen ingewikkelde structuren, maar improvisatiekracht en menselijkheid.
Bij het steunpunt ziet ze dat jongeren zich vaak onverwacht snel openen. Dat heeft volgens haar te maken met herkenning. Jongeren voelen aan of iemand echt belangstelling toont. “Voor veel jongeren is dat nieuw, iets wat ze niet kennen.” Van de ‘personeelstekorten’ die er zouden zijn in de zorg, merkt Van Hagen overigens weinig. Regelmatig melden zich professionals die willen bijdragen aan het steunpunt, juist omdat ze zien dat haar aanpak werkt.
Bij het selecteren van medewerkers heeft ze een scherp oog voor wie het beste past bij de missie van het steunpunt – een eigenschap die ze overhield aan haar tijd in de jeugdzorg. Daardoor kan ze soms in enkele minuten inschatten of er een match is. “Ik heb door de jeugdzorg een mensenkennis ontwikkeld die je nergens anders opdoet”, zegt ze. “Meestal zit ik meteen goed. Als iemand een ruimte binnenkomt, voel ik of die persoon stevig staat, of juist angstig of autoritair is.” Twijfelt ze aan de geschiktheid van een kandidaat, dan neemt ze diegene mee naar de Ardennen, waar ze de begeleider in spé direct in de praktijk kan zien werken. “In de Ardennen zie je alles: wie stevig staat, wie eerlijk is, wie het redt onder druk”, zegt Van Hagen.
Naast de inloophuizen organiseert Avalon herstelweken in de Ardennen. “We nemen groepen van twaalf tot vijftien jongeren mee die zijn vastgelopen in de thuissituatie, op school of in de zorg.” Voor jongeren met een te grote nood aan begeleiding zijn er ook kleinere groepen, van maximaal vier personen. Alles in die week staat in het teken van herstel, zelfs in de kleinste dagelijkse handelingen. “We hebben over alles nagedacht, van opstaan tot naar bed gaan: alles staat in het teken van jezelf leren kennen”, vertelt ze. “We staan vroeg op, eten samen, bewegen, voeren gesprekken, koken en doen sportieve uitdagingen, zoals raften en klimmen.”
De jongeren worden in deze natuurlijke setting voortdurend met zichzelf geconfronteerd. De natuur laat niets onverhuld en kan genadeloos zijn. “Als een jongere op twintig meter hoogte staat, niet meer verder komt en het toch alleen wil doen, dan is mijn vraag: ben je het altijd gewend om alles alleen te doen?” En zo wordt een jongere zich bewust van zijn eigen patronen.
Bij Steunpunt Avalon gaat het er anders aan toe dan in een reguliere jeugdzorginstelling. “We kijken niet naar wat er mis is, maar naar wat er wél gezond is.” Ze ziet hoe jongeren vaak diagnostische labels opgeplakt hebben gekregen, waardoor hun identiteit ondersneeuwt. Daarom richt Avalon zich op hun talenten, op wat wel goed gaat, hoe klein dat ook lijkt. “Alles wat je aandacht geeft, groeit. Kinderen worden soms uitbehandeld verklaard, maar dat is niet omdat zij niet meer te helpen zijn, dat is omdat de zorg niet in orde is.”
Ze ziet jongeren tijdens een herstelweek opbloeien, al benadrukt ze dat het niet alleen maar succesverhalen zijn. Soms ziet ze jongeren in de tweede helft van de week weer stilletjes in hun schulp kruipen, alsof ze zich al voorbereiden op een terugkeer naar een onveilige thuissituatie of instelling. “Mijn hart breekt als jongeren zeggen: ik heb me nog nooit zo begrepen gevoeld, en dan terug moeten naar iets dat niet werkt”, zegt ze.
Volgens Van Hagen zijn er nog te weinig instellingen met zo’n mensgerichte visie en benadering. “Instellingen weten dat ze daarin moeten verbeteren, maar toch lukt die verandering vaak niet of komt die slechts moeizaam op gang. Medewerkers worden nog te veel geleid door protocollen en de oude cultuur van hulpverlenen.” Zelf heeft ze daarvan geen last: “Ik ga gewoon met de jongeren voetballen. Dat ik geen opleiding in de zorg heb, is soms echt een voordeel. Ik kijk heel open naar situaties.”
Het is moeilijk, haast onmogelijk, om blijvende verandering te bewerkstelligen in de jeugdzorg, waar zoveel misstanden boven tafel komen en jongeren ‘uitbehandeld’ worden verklaard. Wat drijft haar om toch door te gaan? “Een deel is hoop, een ander deel is nood”, zegt ze. “De nood is zo hoog dat stoppen geen optie is. Als je de jongeren echt toelaat in je hart, zie je niet alleen hun pijn, maar ook hun kracht.”
“Daarnaast heb ik hoop in de beweging die ontstaat”, vertelt Van Hagen. “Mensen schrijven me, willen meewerken. We hebben in de jeugdzorg geen personeelstekort, maar een tekort aan plekken waar mensen mogen doen waar ze goed in zijn.”
Ze ziet zichzelf meer als ondernemer dan als zorgverlener. “Daar heb ik toch niet de juiste diploma’s voor”, lacht ze. “Ik hou van creëren, van in beweging blijven. Laat mij maar dingen bouwen, mensen verbinden, iets nieuws verzinnen. Dat is ook zorg, alleen met een andere energie.”
In de nabije toekomst wil Van Hagen verder met haar nieuwe project: een camperbus waarmee ze het land rondtoert. ‘Noa on Tour’ wordt een mobiele studio vanwaaruit ze mensen uit de zorg gaat interviewen over trauma, herstel en menselijkheid in de zorg. “Ik wil niet in een spreekkamer zitten. In hun ziekenhuis of jeugdzorgpraktijk zitten ze helemaal in hun rol. Ik wil ze ontmoeten met oploskoffie in de camper. Mensen gaan dan anders praten: losser en eerlijker. Het mag luchtig zijn, maar wel echt. Ik hoop dat we op die manier het gesprek over zorg en verbinding opnieuw op gang kunnen brengen.”
